Over afscheid nemen (1)

19-03-2015

978-3-596-90240-8
 
‘Ik kom afscheid nemen,’ antwoordde Trotta. Mevrouw Demant hief haar bleke gezicht op. De luitenant zag de mooie, grijze, stralende glans van haar ogen. Ze waren recht op zijn gezicht gericht, twee ronde lichten van glanzend ijs. In de winterse namiddagschemering van de kamer brandden alleen de ogen van de vrouw. De blik van de luitenant vluchtte naar haar smalle witte voorhoofd en verder naar de muur, naar de verre beeltenis van haar dode man.
[…]
Donkerder kleurde zich de schemering. De zwarte japon van mevrouw Eva Demant vloeide erin over. Nu was zij gekleed door de schemering zelf. Haar witte gezicht zweefde naakt, ontbloot, op het donkere oppervlak van de avond. Verdwenen was de beeltenis van de dode man aan de wand tegenover hem. ‘Mijn man,’ zei de stem van mevrouw Demant in de duisternis.De luitenant kon haar tanden zien blinken; ze waren witter dan haar gezicht. Allengs onderscheidde hij ook weer de stralende glans van haar ogen.
[…]
De vrouw begon te snikken. Hij zag haar bleke gezicht, dat zich steeds dieper over de tafel boog, als een grote, witte, ovale, langzaam neerzinkende bloem. Plotseling verschenen links en rechts haar witte handen, zij namen het neerzinkende gezicht in ontvangst en legden het te ruste.

Uit Radetzkymars, Joseph Roth, vertaling W. Wielek-Berg, 2001



© 2015 Sjoerd van Meteren
top