Hommage aan Piet de Rijke
Friesland op oude kaarten – het is allemaal projectie
Mentale kaart
Ik hou van kaarten, vooral van oude kaarten. Niet zozeer om het gebied dat ze afbeelden, maar vooral om de ‘sense of place’ die ze oproepen. ‘Wie zijn eerste indrukken verwoordt bij een onbekende kaart, onthult vooral iets van zijn eigen leefwereld.’1
Het Friesland van mijn jeugd begon en eindigde in Harlingen. Waren we eenmaal over de Afsluitdijk, dan oriënteerden we ons op de twee kerktorens aan de horizon, die loodrecht op elkaar staand, het silhouet van Harlingen bepaalden. Daar lag de gesloten microkosmos van oma en opa, de ouders van mijn moeder. Als ik wakker werd door de kerkklokken, wist ik: ik ben weer in Harlingen, Friesland. Er woonde ook familie in Heerenveen, een broer van mijn vader met zijn gezin, en daar had ik dezelfde ervaring: in Heerenveen eindigde de reis – via Zwolle – naar Friesland, en begon enkele uren later de terugreis naar Gorinchem, Holland.
Tientallen jaren heeft het geduurd, voordat ik op mijn ‘mentale kaart’ van Friesland de verbinding kon leggen tussen Harlingen en Heerenveen. Het gebied ertussen bleef lang terra incognita, alsof er een psychologische Middelzee bestond.
Hoogtepunten
Deze en nog veel meer gedachten komen in mij op nu ik oude kaarten van Friesland en van Harlingen bekijk in twee prachtige boeken van P.J. de Rijke. Het ene, Hoogtepunten van de Friese cartografie 2, dateert uit 2001; het andere, Frisia Dominium, is uitgegeven in 2006. Als liefhebber verlies ik mezelf graag in de kaarten uit Hoogtepunten. Zo ontdek ik op een vogelvluchtkaart van Harlingen van Jacobus Laurentius uit 1610, dat de Heiligeweg, waar mijn opa en opa woonden, in de zeventiende eeuw nog water was. Het heette toen de Turff haven. Ook de Schritsen en de Lanen en een groot deel van de Voorstraat, waren nog niet gedempt. Caspar di Robles had inmiddels zijn standbeeld verdiend door, met harde hand, te zorgen voor de aanleg van hogere dijken na de Allerheiligenvloed van 1570. Op twee handschriftkaarten uit de Robles-atlas (uit Dresden) vecht hij met zijn troepen tegen de Geuzen, in oktober 1572. Hij speelde een dubbelrol en zijn beeld is ook in dit opzicht symbolisch.
In 1664 komt Christiaan Schotanus, lees ik in de boeiende tekst die aan de kaarten vooraf gaat, met zijn boek Beschrijvinge van de Heerlijkheydt van Frieslandt tussen ’t Flie en de Lauwers. Hierin staan een provinciekaart, drie kaarten van de goën, dertig grietenijkaarten en elf plattegronden van steden. Het tekenen van grietenijkaarten op deze relatief grote schaal is typisch Fries. In atlassen van Bernardus Schotanus, Halma, Eekhoff en Kuyper staan prachtige series. Op deze kaarten is de landschappelijke ontwikkeling van Friesland van 1600 tot 1860 goed te volgen.
De provinciekaart, Typus Frisiae inter Flevum et Lavicum, draagt de naam van Christiaan’s zoon, Bernardus Schotanus à Steringa, die verbeteringen aanbrengt in de opmetingen van landschapslandmeter (provinciaal landmeter) Sjoerd Haacma en tekenaar Sytse Gravius. Als Bernardus in opdracht van Provinciale Staten tegen het eind van de zeventiende eeuw de provincie opnieuw opmeet voor zijn Atlas van Friesland (1698), komt daar geen provinciekaart in voor, want die wil hij apart uitgeven. Anderen maken wel gebruik van zijn opmetingen. Zo verschijnen er, vrij kort na elkaar, acht provinciekaarten die veel overeenkomst vertonen. Alle acht heten ze Frisiae Dominium, vernacule Friesland. Ze zijn linksonder versierd met een afbeelding van de ‘Steenen Man’. Bekend is deze kaart vooral uit de Halma-atlas van 1718. François Halma, drukker en boekverkoper in Leeuwarden, kreeg de koperplaten van de Staten om een nieuwe ‘verbeterde en vermeerderde’ atlas te maken.
De provinciekaart, die Bernardus Schotanus los wilde uitgeven, wordt wel gerealiseerd, maar pas veertig jaar later, in 1739. Dan komt, mede dankzij de inspanningen van Johan Vegelin van Claerbergen, een grote wandkaart van Friesland uit: de Vegelinkaart.
Het is een ‘mer à boire’, dit kaartenboek. Nog eentje dan. Ik ben al lang van plan een wandeling te maken langs de vroegere Middelzee. Daarom kijk ik met bijzondere aandacht naar een kaart van de grenzen van de Middelzee uit 1834 van Eekhoff en Schierbeek. Met enige moeite kan ik, door vergelijking met een recente ANWB-kaart van Fryslân, een route uitstippelen. Oude kaarten blijven actueel.
Frisia Dominium
Heel anders van opzet is het boek, Frisia Dominium. Kaarten van de provincie Friesland tot 1850 3. Dit is bij uitstek een boek voor verzamelaars en wetenschappers. Het geeft een compleet, bibliografisch overzicht van alle gedrukte kaarten van de provincie Friesland, uitgegeven in de periode van 1545 tot 1850. In 1545 verscheen de eerste gedrukte kaart van de hand van keizerlijk-koninklijk geograaf Jacob van Deventer. Deze kaart is alleen bekend uit de catalogus van Viglius. Na 1850 verschijnt de Militair Topografische kaart en begint een nieuw tijdperk, het tijdperk van de – vele – schoolatlasjes.
In zijn ‘woord vooraf’ merkt professor Hans Mol op dat Friesland een bijzondere geschiedenis heeft en daardoor ook een aparte cartografie. En hij vervolgt met: ‘Met enige overdrijving kan worden gezegd dat het huidige Nederland zijn oorsprong vindt in Friesland.’ Het zij hem gegund.
De Rijke schrijft: ‘Het gebied dat met Friesland werd aangeduid, was vroeger veel uitgebreider. In de Romeinse tijd liep het van de Oude Rijn in Zuid-Holland tot de Eems en rond 800 zelfs van het Zwin in Zeeuws-Vlaanderen tot de Wezer in Duitsland.’ Door de ‘laatmiddeleeuwse fragmentatie’ is Friesland niet in deze omvang in de atlassen gekomen. De Rijke heeft gekozen ‘voor maximaal het gebied zoals het op zestiende-eeuwse kaarten is aangegeven’. Dit betekent dat tot in het begin van de zeventiende eeuw, behalve Friesland, ook de provincie Groningen en soms ook Drente kunnen zijn afgebeeld. En een enkele keer ook het Duitse Ost-Friesland. In de loop van de zeventiende eeuw krijgt Friesland op kaarten en in atlassen zijn huidige omvang.
Het maken van een kaart was een ingewikkeld en tijdrovend werk. Het af te beelden gebied moest worden opgemeten, getekend, gegraveerd of geëtst, gedrukt en uitgegeven – als losse kaart of gebonden in een atlas of boek. Het ligt voor de hand dat de koperplaten – soms wel honderd jaar lang – werden gebruikt, doorverkocht, aangepast, bewerkt en ijverig gekopieerd. Zo ontstonden diverse staten van dezelfde kaart. Nieuwe opmetingen, vaak in opdracht van de Staten van Friesland, waren dan aanleiding tot het vervaardigen van nieuwe kaarten.
Alleen een systematische geest als van De Rijke, begiftigd bovendien met een scherp oog voor details, kan de honderden kaarten van Friesland analyseren, ordenen en beschrijven. De laatste keer dat dit gebeurde, was in het boekje van Bodel Nijenhuis en Eekhoff, De algemene kaarten van de provincie Friesland uit 1846. Daarin ontbraken echter nogal wat kaarten. De Rijke herleidt nu de ruim honderd provinciekaarten tot een zestal basiskaarten: de kaarten van Jacob van Deventer, Sibrandus Leo, Pier Winsemius, Bernardus Schotanus à Steringa, Abraham Allard, die model hebben gestaan voor de andere.
Hij heeft bewust gekozen voor provincie- en goënkaarten en niet voor deelkaartjes of samengestelde kaarten. Een uitzondering vormt de kaart van Krayenhoff, want dat is een onderdeel van een overzichtskaart uit 1823. Deze is opgenomen, omdat hij zo vaak door anderen is nagevolgd. En juist deze kaart intrigeert mij door de vraag die hij oproept naar de – in dit geval meetkundige – relatie tussen kaart en werkelijkheid.
Krayenhoff heeft zich intensief beziggehouden met de juiste meetkundige grondslag van de kaart van de Bataafse Republiek en daarmee van heel Nederland. De Rijke hierover: ‘De metingen vonden plaats in de jaren 1801-1811 en leverden het Nederlandse driehoeksnet 4 op. Toen hij in 1815 de resultaten publiceerde, bleek dat de vorm van Nederland anders was dan daarvoor werd gedacht.’ Friesland en Groningen waren te klein afgebeeld en de Zuiderzee te breed.
‘Bij de kaart is een bladwijzer met een overzichtskaart gevoegd, waarop de hoofddriehoeken zijn aangegeven […]. In Friesland zijn elf vaste punten genoemd: de Oldehove in Leeuwarden, kerktorens in Dokkum, Harlingen, Sneek, Staveren, Lemmer, Oldeholtpade, Drachten, Oosterwolde, het chateau te Ballum en het baken op Schiermonnikoog.’ 5 Aan dit net van vaste lijnen en punten zijn de geografische details vastgelegd.
Denk niet, dat er niets meer te ontdekken valt. Wat nog aan terrae incognitae rest, zijn de kaarten in de hoofden van mensen. Kaarten zijn niet louter meetkundige projecties, niet slechts transformaties van het ene coördinatensysteem in het andere, kortom: afbeeldingswijzen. Het zijn net zo goed producten van de verbeelding van kaartenmaker en kaartenlezer. Het zijn projectieschermen voor onze eigen wereld.
NOTEN
- Dijkink, G. (1980) De topografische verbeelding. De Gids 5, 295-310
- Rijke, P.J. de (2001) Hoogtepunten van de Friese cartografie. Friese Pers Boekerij,
Leeuwarden
- Rijke, P.J. de (2006) Frisia Dominium, Kaarten van de provincie Friesland tot 1850,
Geschiedenis en cartobibliografie. Hes & De Graaf Publishers bv, ’t Goy-Houten
- Er is veel geschreven over de driehoeksmeting in Nederland. Een toegankelijk artikel is
H.C. Pouls, De driehoeksmeting of triangulatie, Caert-Thresoor jrg 8 (1989) 61-71.
- Friesland beschikt overigens ook over een eigen driehoeksnet, met de Oldehove als
nulpunt. Dit staat beschreven in: J.W. Holsbrink, Geodesia 43 (2001) 74-77, 186-189,
250-255