Een prachtig boekje

1-05-2014

01 
 ‘Je weet nooit wat voortkomt uit wat: de taal uit de ervaring of de ervaring uit de taal. ‘

 

Joseph Brodsky

 

 

In zijn column in De Groene van 17 april heeft Christiaan Weijts het over boeken die hem dierbaar zijn en die hij voor zichzelf wil houden, ‘[want] zodra het van de massa is, is mijn exemplaar minder waard.’ Hij noemt Joseph Brodsky’s Kade der Ongeneeslijken, dat alleen nog antiquarisch verkrijgbaar is. Ik ben het volkomen met hem eens, maar net als De Groene heeft De Moanne een select lezerspubliek.

 

In Fondamenta degli Incurabili, in het Nederlands vertaald als Kade der Ongeneeslijken, vertelt Joseph Brodsky over zijn liefde voor Venetië, een stad die hem al fascineerde voordat hij er ooit was geweest, in wat hij noemt zijn vorige leven. [Brodsky woonde voor zijn gedwongen vertrek in 1972 in Leningrad/Petersburg.] Dat kwam door een korte roman van een Franse schrijver, Henri de Régnier, die zich afspeelde in een winters Venetië en een exemplaar van Life met een kleurenfoto van een besneeuwd San Marco, beide van een vriend; en door een leporelloalbum met ansichtkaarten in sepia van zijn oma, om de belangrijkste bronnen te noemen.

 

Brodsky bezocht Venetië ieder jaar en bij voorkeur in de winter. ‘In het abstracte seizoen lijkt het leven werkelijker dan daarbuiten[…]’ Volgens hem dwingen de kou en het schaarse daglicht je veel intenser te kijken, terwijl er bovendien ‘s zomers horden toeristen zijn.

Ook blijken winterse geuren beter in staat een geluksgevoel bij hem op te roepen: de geur van bevriezend zeewier, de geur van het gietijzer van locomotieven. Alle zintuigen zijn in Venetië tot het uiterste gespitst, maar het meest van al het oog, want ‘het oog gaat vooraf aan de pen’. En ook omdat ‘alles hier het gezamenlijke doel heeft te worden gezien.’

 

‘De stad is wel zo narcistisch dat ze je hoofd verandert in een amalgaam en het daarmee ontdoet van zijn diepten.’ Wat hotelkamerspiegels aan je teruggeven, stelt hij even daarvoor, ‘is niet je identiteit maar je anonimiteit, vooral in deze  stad.’ Wat overigens niet erg is, want volgens Brodsky komen veel mensen juist naar Venetië om er even niet te zijn, anoniem te zijn.

 

Het boek bestaat uit eenenvijftig korte hoofdstukjes, die een – Byzantijns – mozaïek vormen. Er lopen meerdere draden door het labyrint van dit boekje. Het zijn de bekende themata van Brodsky: de relatie tussen water en tijd: ‘Ik zie in water simpelweg het beeld van de tijd’;

licht en donker, heden en verleden, steen en vlees, leven en dood.

 

De opbouw van het boekje ontleent hij aan de al genoemde korte roman van Henri de Régnier die zich afspeelde in Venetië, en die hij las toen hij 26 was, ‘de roman was geschreven in korte hoofdstukjes van een of anderhalve pagina. Door het tempo waarmee ze in elkaar overgingen ontstond het beeld van vochtige, koude smalle straatjes, waar je bij avond doorheen holt […]’ Wat voor Brodsky een gemakkelijk herkenbare stad was, want hij woonde toen nog in Petersburg.

 

Nog belangrijker was ‘dat het [boek] me de belangrijkste vertel-technische les leerde die er is: de kracht van een verhalende tekst hangt niet af van het verhaal zelf, maar van wat volgt op wat. Onwillekeurig ben ik dit principe gaan associëren met Venetië.’ En inderdaad, het hele boekje ademt de stille, mistige sfeer van deze labyrintische stad. Je snelt van hoofdstuk naar hoofdstuk.

 

Het heet Kade der Ongeneeslijken omdat: ‘[in] die naam […] een nagalm [zit] van de pest, van de epidemieën die met de regelmaat van een volksteller eeuw na eeuw de halve stad schoonveegden.’ De kade vind je overigens op geen enkele kaart van Venetië terug, want het is een metafoor voor de Zattere, een brede promenade aan het water, op Dorsoduro.. Hier stond ooit een ziekenhuis voor ongeneeslijk zieken. Brodsky logeerde regelmatig in het nabijgelegen hotel Accademia.

 

Het boekje telt maar honderd pagina’s, maar bevat een schat aan virtuoze zinnen, prachtige beelden, humoristische gedachten. De mooiste stukjes vind ik die waarin de stad op zondag, als talloze klokken luiden, wordt vergeleken met een enorm theeservies dat staat te rinkelen op een zilveren blad. En het stukje dat gaat over tranen en over liefde, die komt met de snelheid van het licht en weer verdwijnt met die van het geluid. En dan zijn geestige typering van het Colosseum in Rome, waar volgens een vriend,’iemand de boog had uitgevonden en niet meer kon ophouden.’

 

Lees dit boek!

 



© 2015 Sjoerd van Meteren
top