De geografische verbeelding

14-04-2015

In de gids 5/1980 staat een essay dat mijn denken diepgaand heeft beïnvloed. Het heet De topografische verbeelding en is geschreven door de geograaf G. Dijkink. Ik las het voor het eerst in augustus 1980 en het heeft me niet meer losgelaten, elk jaar herlees ik het minstens een keer. Het essay slaat een brug tussen geografie en literatuur [film, kunst] en juist daar, op dat snijvlak, ligt mijn meest wezenlijke belangstelling.

 

Dijkink stelt dat er in de filosofie en de mens- of gedragswetenschappen weinig aandacht is voor de ruimtelijke aspecten van de menselijke existentie. En toch zijn er in de literatuur tal van aanknopingspunten voor een nadere beschouwing. Een benadering, die ook in mijn ogen [sjoerd] iets toevoegt en intellectueel zeer de moeite waard is.

 

Meestal wordt de topografie opgevat als een vanzelfsprekend gegeven, of als logisch verlengstuk van het gebied dat de schrijver als achtergrond koos. Topografie is echter meer: het kan een bijzonder licht werpen op de verbeeldingswereld van de schrijver en een middel zijn om [het verschil in] de leefwereld van de personages op te roepen.

 

Centraal in Dijkinks essay staat de vraag: wat is de functie van topografische details bij het constructieproces van de auteur?

 

Aan de orde komen de Japanse dichter Basho [De smalle weg naar het Hoge Noorden], Kevin Lynch [The image of the city], Mark Twain, Vasco Pratolini [Il Quartiere] de geograaf John K. Wright [Terrae incognitae, the place op the imagination in geography], Thomas Hardy [Wessex], Andrew Enstice [Landscapes of the Mind], Pope [The Dunciad] en Swift, Faulkner  [Yoknapatawpha County], Marcel Proust [In de schaduw van de bloeiende meisjes 2 (Plaatsnamen, de plaats)] en M. Butor [L’espace du roman].

 

Waar het mij om gaat – ik formuleer het ruimer – is: de geografische structuur van de verbeeldingswereld van de schrijver of filmer [of beeldend kunstenaar].  Of nog ruimer: de rol van de verbeelding in de geografie en van de geografie in de verbeelding.

 

Om het wat concreter te maken:

 

Welke rol speelt de geografie/topografie in het werk van Faulkner?

Wat maakt de beschrijvingen van landschappen/weersgesteldheden in de boeken van Paustovski zo goed?

Wat leert ons de neurologie over het verschil in oriëntatie tussen mannen en vrouwen?

Wat is de kern van het geestelijk stadsplan van Dublin, waarmee James Joyce rondloopt in Triest?

Waarom zegt de filosoof Vuillemin in het begin van zijn boek Venetië, een spiegel over die stad: ‘welke herfst is hier ingetreden?’

Hoe beleeft August Willemsen in zijn boek Braziliaanse brieven Bahia, Rio de Janeiro en Sao Paulo tijdens opeenvolgende bezoeken?

Welke functie heeft de Potsdammerplatz in Der Himmel über Berlin van Wim Wenders?

Wat is het verschil tussen de dagstad en de nachtstad?

Hoe geografisch is het werk van Nescio?

Wat is het wereldbeeld van een eskimo?

 

enz/enz.

 

De volgende keer meer over het geheugenwonder Luria [The Mind of the Mnemonist] en Faulkner, over mindmaps en over De geheugenhut van Tony Judt.



© 2015 Sjoerd van Meteren
top