De geheugenhut – Tony Judt [1]

15-05-2015

Tony Judt voor weblog 

‘Geschiedenis is ook het verhaal van je eigen leven.’

 

Tony Judt [1948-2010], een eminent Britse historicus die in Nederland doorbrak met zijn boek Na de oorlog, was docent aan de universiteiten in Cambridge, Oxford, Berkeley en New York.

 

Als in 2008 wordt vastgesteld dat hij de ziekte ALS heeft, is Judt veroordeeld tot een ‘koud en meedogenloos ijzeren pak’ en een ‘kakkerlakkenbestaan’. Hij leeft in het ‘steeds verder verinnerlijkende referentiekader van zijn eigen gedachten’. De nachten zijn een onverdraaglijke beproeving, totdat hij een soort overlevingsmechanisme vindt.

 

Judt lijdt nog maar een paar maanden aan de ziekte, als hij merkt dat hij ’s nachts in zijn hoofd hele verhalen schrijft, die hem afleiden en het makkelijker maken in te slapen. De vraag rijst: hoe moet hij bij het ontwaken die aaneenschakeling van half uitgewiste gedachten en herinneringen weer ophalen?

 

Hij vertelt [dan] dat hij al geruime tijd is gefascineerd door de vormen van geheugensteun die de eerste moderne denkers en reizigers gebruikten om details en beschrijvingen op te slaan en vervolgens weer op te roepen.* Deze geheugenspecialisten bouwden in hun hoofd hele paleizen om hun kennis in op te slaan.

 

Zelf kiest hij als geheugensteun een Zwitserse berghut, een gebouw dat hij zich tot in de kleinste details kan inbeelden. Hoewel dit de Nederlandse titel van zijn boek verklaart, denk ik dat de oorspronkelijke Engelse titel, The Memory Chalet, nauwkeuriger is, omdat hij zijn verhalen ophangt aan een pensione, een familiehotelletje in Zwitserland, waaraan hij warme herinneringen heeft uit een vakantie in zijn jeugd. Nog altijd kent hij alle kasten, laden, planken en gangen, kortom de hele microgeografie.

 

In wezen is elk verhaal een specifieke route door zijn geheugenhut, annex opslagplaats van herinneringen, gedachten en associaties. ‘Als ik een maal in grote lijnen weet wat ik wil zeggen en in welke volgorde ik dat het liefst wil doen, […] keer ik terug naar de voordeur van de hut.’ Anders gezegd: hij reconstrueert zijn gedachtegang door die nogmaals na te lopen. ‘Elk van de[ze] ruimtes heeft in het verhaal en specifieke betekenis, zoals een beslissende wending of een illustratief voorbeeld.’

 

Wat mij onmiddellijk opvalt is de overeenkomst met de songlines van de Aboriginals. Ook zij hangen een fictieve wereld op aan de topografie van een bestaande.

 

Wat mij [als geograaf] ook aan het boek bevalt, is Judts opvatting van geschiedenis.

 

‘Als er iets kenmerkend is voor mijn versie van de moderne geschiedenis in Na de oorlog, is het volgens mij de onderbewuste nadruk op de ruimte, het gevoel voor regio’s, afstanden, verschillen en contrasten binnen het beperkte kader van één klein subcontinent. Ik denk dat dat gevoel voor ruimte bij mij is voortgekomen uit het doelloos uit het treinraam turen en het tamelijk nauwgezet in me opnemen van de contrasterende beelden en geluiden van de stations waar ik uitstapte. Mijn Europa wordt gemeten in treintijd. […] […] Dat is beslist niet de enige manier om een samenleving en een cultuur in je op te nemen, maar voor mij werkt dat prima.’

 

Hierin klinkt iets door van de Franse Annales-school. Judt was tot begin jaren tachtig gespecialiseerd in de Franse geschiedenis.

 

* Hij noemt de renaissancistische essays van Francis Yates en – recenter – The Memory Palace of Matteo Ricci van Jonathan Spence, het verhaal over een Italiaanse reiziger naar Middeleeuws China.



© 2015 Sjoerd van Meteren
top