Een mistige dag

9-11-2015

Harns m 3 
Die ochtend is het mistig. Ik loop richting Voorstraat, bij de hoek van de Heiligeweg steek ik de brug over en loop langs het Noordijs. Het donkere water heeft geen begin en geen eind. Het heeft alleen een overkant. Op de hoek steek ik schuin over naar het loopbruggetje bij de Rommelhaven en kijk in de lengterichting van de Noorderhaven. Vanaf de brug met de stenen leeuwen kun je de loopbrug bij het Stadhuis niet zien, uitgegumd door de mist. Ik vervolg mijn weg langs het huizenfront aan de noordkant.

 

Aan het eind van de Noorderhaven ga ik bij hotel Zeezicht linksaf de brug over, kijk even in het kolkje, loop door de Prinsenstraat en sla rechtsaf bij het begin van de Zuiderhaven. Het Havenmantsje kan ik net zien. In de verte hoor ik de misthoorn op de Zuiderpier. Het landschap krijgt ineens diepte, alsof iemand een raam openzet. Als ik op tijd wil zijn om de veerboot te zien aankomen, moet ik opschieten.

 

(De Nieuwe Voorhaven was er toen nog niet. De boten naar Vlieland en Terschelling vertrokken vanaf een aanlegplaats in de Willemshaven. Tot zover reed ook de trein.)

 

Een groepje mensen staat te wachten langs de kade. Heel vaag zie ik de lichten van de havenmond. Ze gaan aan en uit. Dat moeten sterke lampen zijn. Hier vlak achter, staat ook de vuurtoren. Heel langzaam komt een zwarte boot met donkere schoorstenen en een lichte opbouw aanglijden. Een soort Flying Dutchman, zo’n spookschip in de oceaanmist bij Kaap de Goede Hoop. Het komt geruisloos naderbij, alsof de motoren zijn afgezet. Ik hoor alleen het zachte ruisen van het water langs de romp. Dan hoor ik de motoren in de achteruit. Ik wacht tot de boot is afgemeerd, de passagiers van boord zijn, en besluit verder te lopen langs de kade met de havenkraan. Nooit geweten dat er zoveel schakeringen zijn tussen wit en zwart. Het is ook net alsof je gehoor scherper wordt, wanneer het zicht afneemt.

 

Ik nader de hoge achterkant van een vrachtschip. Ik moet uitkijken voor de rijdende kraan. Er loopt een dikke kabeltros van een meerpaal naar de grijze achtersteven. De naam achterop kan ik niet goed lezen. Ik zie hem wel, maar ken hem niet. Ik weet niet waar de boot vandaan komt. Hoog boven mij zie ik twee matrozen die over de reling hangen. Ze hebben mutsen op en handschoenen aan, hoewel het helemaal niet zo koud is. De rook van hun sigaret vermengt zich nauwelijks met de mist. Ze roepen wat tegen me, maar ik versta hen niet. Hun taal is mij volmaakt vreemd. Ik zwaai daarom maar.

 

Als ik de spoorlijn oversteek bij de havenuitgang, doet de zon pogingen door de nevel te breken. Een vreemd soort licht wordt naar alle kanten verstrooid. Er rijdt – vlakbij – een bus voorbij. Plotseling beginnen de kerkklokken te luiden. Eerst hier, aan de overkant van de Zuiderhaven, de Rooms-katholieke kerk, en dan, iets zachter, meer naar rechts, de Grote Kerk bij oma. Het zijn de geluiden die een ruimte zijn dimensies geven. Hier hoor ik thuis.

 

Harlingen is een bijna mythisch stadje, dat bestaat uit geluiden, geuren, beelden en smaken.



© 2015 Sjoerd van Meteren
top