Zie, een mens
Een van de eerste dingen die Sjoerd de Vries mij in het voorjaar van 2006 in zijn atelier probeert duidelijk te maken is: Zie, een mens. Het gaat niet om de persoon Sjoerd de Vries. ‘Ik ben kunstschilder. Ik hoef niet te zijn, ik moet verbeelden wat het is om te zijn.’
Het gaat om iets universeels, om het gevecht van een kunstenaar, die zich staande probeert te houden door kunst te maken. Een strijd die langs de rand van de depressie voert. Sjoerd de Vries minacht die depressie, omdat die hem is aangedaan.
Hij keert terug naar het voorjaar van 1980. In februari is het echt mis. Hij lijdt onder de geestelijke pijn van een ‘uitgerukt hart’. Dag en nacht zit hij in zijn stamkroeg De Wynkup, in de Doelesteeg in Leeuwarden, met geen andere behoefte dan dronken te worden. Er is een tentoonstelling in het Fries Museum in aantocht. Vlak daarvoor maakt hij een aantal stillevens: De romance van de drie flessen.
Zonder enige bron van inkomsten zit hij ‘buitenlands gedistilleerd te zuipen’. Er is een andere, jonge geliefde, voor wie hij zich steeds meer verantwoordelijk voelt. Hij krijgt een inval en De romance van de drie flessen wordt De romance van de drie rietstengels. Hij staat op, vermant zich, koopt een stanleymes en Bristol en maakt negen paneeltjes, opgedragen aan Ad Dekkers ‘met zijn Niks’ (oftewel Nulkunst, svm). Het is zijn antwoord op het werk van Ad Dekkers.
‘Ik was in die periode weg van zijn romaanse werken, die grote witte panelen, met enkele schaduwlijnen. En die had ik – met mijn mes – ook uitgevonden.’
In het voorjaar opent de overzichtstentoonstelling in het Fries Museum, die een doorslaand succes wordt. Hij krijgt landelijke aandacht en er komt een mooi boekje uit. Onmiddellijk daarna begint hij aan de rietkragen van Het lied van verdriet. ‘Het lied van verdriet was een poging om in contact te blijven met haar, die verantwoordelijk was voor het uitgerukte hart. Ik wilde dat ze wist, wat ze aangericht had.’
Als in september/oktober werk uit deze serie komt te hangen in Galerie Eewal, is het meeste al verkocht voor het er goed en wel hangt. Hij krijgt ook veel waardering van vakbroeders, bekende abstracte kunstenaars. ‘Ik was weer Sjoerd de Vries.’
In de periode daarna maakt hij een serie binnenstadsportretten. Hij portretteert dertien vrouwen. De portretten kosten 200 gulden per stuk. Hij doet het voor het geld, maar werkt er met volle overgave aan; zijn artistieke geweten is nog intact.
‘Een mens met een depressie moet worden ontheven van aardse zorgen, want anders kan hij niet beter worden.’ Hij realiseert zich zijn positie scherp. ‘Ik ben god dankbaar dat ik door de nood gedwongen aan het werk ben gebleven. De strijd om het bestaan is steeds een marteling geweest. Dat beheerst me nog. Het doet me dagelijks in stilte schreeuwen. Niemand stelt me gerust. Vergeet niet: ik was de eerste Fries die in de jaren vijftig op een normale manier kunstenaar was, simpelweg door het te zijn.’