Kunstopvatting en techniek
Moderne kunst
Sjoerd de Vries zet zich als puber al af tegen Karel Appel en zijn epigonen. ‘In mijn opvatting van het beeld-maken komt geen Cobra voor.’ Hij is op zoek naar een kunst die abstracter is – ‘Ik heb nog nooit een voorstellingloos schilderij van Appel gezien’ – en tegelijkertijd realistisch.
Wat het moeilijk voor hem maakt, is dat hij zichzelf niet tegenkomt in de schilderkunst. Hij gaat eigenzinnig zijn weg. In een mooie catalogustekst uit 1973 typeert schrijver Theun de Vries hem als ‘magisch laborant’. Dat is even slikken, want hij heeft een enorme hekel aan het begrip magisch realisme. Maar hij kan mét Appel zeggen, dat ook hij maar wat aan rotzooit. ‘Je hebt me hier niet anders zien doen, dan maar wat aan rotzooien, waar of niet?’
In zijn jongensjaren had hij een sterke hang naar het surrealisme. “Ik heb van mijn veertiende tot mijn zeventiende heel surrealistische dingen gemaakt. Toen heb ik die drang bedwongen. Uit die tijd dateert mijn uitdrukking: ‘Fantasie is geen kunst’. Vond ik toch een opmerkelijke houding voor iemand van zeventien.”
Hij zegt het ‘oogrealisme’ nodig te hebben. ‘Ik wil geen inhoud verzinnen. Die lui die aan surrealisme doen, denken dat ze daarmee inhoud aanboren, maar dat is een misverstand.’ Salvador Dali vindt hij niets, maar De Chirico, met zijn metafysische werk, en Magritte zijn van een ‘volmaakt andere orde.’
De ontdekking van ‘de constructie’ komt uit zijn kinderjaren. Thom Mercuur heeft hem ooit een ‘romantisch constructivist’ genoemd, een unieke combinatie. Hij is het daar volledig mee eens. Romantisch? ‘Ja, ik wil de ruimte voelen.’
Die uitspraak doet denken aan een opmerking van Bracque: “De natuur herbergt een voelbare, ik zou haast zeggen ‘tastbare’ ruimte.” Het afbeelden van deze voelbare ruimte is een obsessie voor hem. Het is ook wat hem zo boeit aan de vroegere Renaissanceschilders: de wijze waarop door hen de ruimte wordt verbeeld. Hoe zij ‘het onzichtbare zichtbaar maken’ – wat ook wel eens over zijn eigen werk is gezegd.
Hij plaatst zichzelf nadrukkelijk in de traditie van de modernisten uit het begin van de vorige eeuw. Ook zij waren bewust bezig met hun beweegredenen om kunst te maken. Sjoerd de Vries: ‘Elke millimeter van het werk moet gemotiveerd zijn.’ En ook zij waren voortdurend op zoek naar oplossingen voor schilderkunstige problemen, of zoals Sjoerd zegt: ‘Mijn laboratoriumgedoe.’
Het raster is zijn uitvinding. Hiermee lost hij voor zichzelf picturaal op hoe hij op het platte vlak driedimensionale elementen kan afbeelden (‘Slierten of bollen, wat maakt het uit: het zijn allemaal kristallen.’), zonder de diepte-illusie van het perspectief. Het stelt hem ook in staat zijn onderwerpen – landschap, interieur en meer recent ook het portret en het naakt – op een moderne, zelf noemt hij het ‘gemoderniseerde’, manier te benaderen. ‘Ik werk van het ontwerp naar de expressie. Hoor je wat ik zeg? Dit is de leer van Mondriaan, zoals ik het zie.’
Op de vraag wat voor kunstenaar hij is: expressionist, futurist, constructivist of kubist, zegt hij: ‘Ik ben gewoon een samenvatting van het bestaande. Mijn innerlijk is futuristisch, ik heb heimwee naar de toekomst. Kijk, ik ben ook een expressionist. Mijn drijfveer is altijd kubistisch geweest, want ik probeer erachter te kijken. Ik ben gewoon kunstschilder. Ik ben een zich moderniserende kunstschilder. Vernieuwing, dat is het.’