De bijbel en Velasquez

17-10-2016

Hij weet veel over kunstgeschiedenis. Dat heeft hij spelenderwijs opgestoken van lessen in bijbelse geschiedenis. ‘Volgens mij heb ik alles aan de school met de bijbel te danken.’ Maar het komt ook door intensieve zelfstudie. Hij verklaart het als volgt: ‘Mijn vader rookte Velasquezsigaren. Het zelfportret van Velasquez stond op de sigarendoos en op de bandjes. Het was in reliëf. Mijn vader wist niet wie Velasquez was.’

Toen de jonge Sjoerd er naar vroeg, werd hij naar de leeszaal gestuurd. Daar had je zwartwitboeken met zilverclichés. Dat waren grote overzichtswerken met reproducties, die hij ijverig bekeek. ‘De mooiste plaatjes waren van vóór 1500.’

Hij is erg onder de indruk van Giotto, want wat hij zoekt is ‘altijd de helderheid van Giotto’ én diens menstekening: ‘Giotto heeft ons allemaal uitgevonden.’ Ook bewondert hij Jan van Eyck en zijn beste leerling, Hugo van der Goes. Om de kleuren van het ondergelopen land en de lucht beschouwt hij hen als ‘Friese’ schilders. ‘Jan van Eyck geeft een samenvatting van de Atlantische kust. In Het lam Gods zie je zowel Vlaanderen als Portugal. Die enorme Atlantische lucht daarachter. De Golf van Biskaje, die heeft hem waarschijnlijk diep aangegrepen.’

Uit de hele beeldtaal van de geschiedenis bewondert hij wat zich als expressionisme manifesteert. ‘Ik vond dat het werk van Piero della Francesca zo’n grote liefde voor het leven uitdrukte.’ Het humane is wezenlijk voor hem: ‘Kunst drukt altijd liefde uit. Zo vond ik de expressie van goede iconen bovenmatig. Een eendere expressie als bij Rembrandt en  – later – bij Van Gogh. Over Rembrandt wordt veel gezegd, maar ze slaan steeds over dat hij zich met expressionisme bezighield, expressie pur sang. Rembrandt en Hals waren – psychologisch gezien – openbaringen voor mij, als kind. Die volledige blik van Rembrandt. Tegelijkertijd ontstond in mijn hoofd grote twijfel: dat ik het wel kon zien  – maar of ik het ooit zou kunnen maken? Dat kunnen werd ook ongelooflijk gefrustreerd door die supertoets van die zilverafdrukken.’

In 1975 bezoekt hij Florence. In het Uffizi ziet hij de kunstenaars op wie hij zich als jongen in de bibliotheek heeft blindgestaard. Bij het zien van schilderijen van Piero della Francesca realiseert hij zich dat deze grote meester ook maar een gewoon mens was. Dit helpt hem verder met zijn eigen werk. Hij schildert  vanuit ‘de middeleeuwse problematiek.’ Hij is geboeid door het diep persoonlijke van het afbeelden, de anatomie uit die tijd, de manier waarop de kunstenaars de ruimte verbeeldden. ‘Het is anoniem en abstract. Alles wat je ziet, staat in dienst van de essentie.’

Van Gogh beschouwt hij als groot vernieuwer. ‘Net als Rembrandt zoekt Van Gogh alle warmte in een niet te overtreffen toets.’ Daar tegenover: ‘Het weglopen met Cézanne heb ik nooit goed kunnen volgen.’ Het werk zelf waardeert hij: ‘Cézanne’s mooie landschappen zijn middeleeuws, hoekig, nors. Maar je werd doodgegooid met openingen waar men naar Cézanne verwees.’

Hij heeft een grondige hekel aan wat in de mode is. Dat is kunst voor epigonen. ‘Ik hang niets aan, ja de leer van Mondriaan, en dan mijn eigen interpretatie daarvan.’



© 2015 Sjoerd van Meteren
top