Turfbeeldjes

19-10-2016

Eind 1962 heeft Sjoerd de Vries zijn eerste tentoonstelling. In de Leeuwarder Courant van maandag 10 december 1962 schrijft de toenmalige kunstrecensent, Eduard Kools, er een lovende recensie over. De tekst gaat vergezeld van een foto van een turfbeeldje, dat Moederschap heet. Het beeldje, meer dan veertig jaar geleden gemaakt, is nog steeds modern. “Het geëxposeerde lijkt ouder en wijzer dan men van exposants leeftijd zou verwachten. […] Zijn mes en het schuurpapier brachten uit de hompen turf vormen voort, die bekoren en niet louter esthetisch zijn. De grote en kleine precieus afgewerkte rondingen vormen te samen fraaie plastiekjes in de ruimte, van een monumentale allure.”
Het is verleidelijk uit deze recensie te citeren, omdat Kools niet alleen helder formuleert, maar ook een goede kijk heeft op het werk van de jonge kunstenaar, dan 21. Die zegt zelf: ‘Die Eduard Kools was een Zeeuw. Hij vatte mijn “laboratorium” samen met de toenmalige reclamekreet: “Hij klopt, hij veegt, hij zuigt”. Daar was ik toen ongelooflijk trots op. Dat zoiets in een heel serieuze tekst stond.’
Alle turfbeeldjes zijn in dezelfde tijd ontstaan: in de zomer na zijn afkeuring voor militaire dienst. Sjoerd de Vries is gecharmeerd van het idee ook beeldhouwer te worden. ‘Ik was toen al heel ontwikkeld in mijn hang naar primitieve kunst. Een naïeve schilder als Henri Rousseau zat al helemaal in me gebeiteld. Net als de iconen. Ik vond de expressie van goede iconen bovenmatig.’
Hij maakt de beeldjes uit zijn vaders turf met het aardappelschilmesje van zijn moeder. Voor het lijmen van de beeldjes gebruikt hij velpon, die hij er gewoon inspuit. ‘Ik had helemaal niet de bedoeling iets voor de eeuwigheid te maken. Ik wou de vorm voelen. Wat kon het mij schelen hoe het ontstond.’ In wezen is de techniek die hij hanteert, niet anders dan bij het schilderen en tekenen: op zoek naar een vorm kerft en snijdt hij in het materiaal. Ook het materiaal is vergelijkbaar: turf en karton zijn ‘stro’ en hebben exact dezelfde kleur.
Het was een consequente reeks: twaalf primitieve oerbeeldjes, vruchtbaarheidssymbolen als het ware. Hij weet nog dat hij apetrots was, toen ze bij Galerie Van Hulsen geëxposeerd stonden. Hij realiseert zich dat geen museum in de wereld zulke kunst had. ‘En dat vond het publiek ook. De collega’s dan, want jan-met-de-pet werd er kwaad van.’
Het klinkt onvoorstelbaar, maar in die tijd was de afbeelding van blote borsten nog taboe. In de Friese Koerier kwam een ingezonden stuk van een schoolmeester uit Joure, die de beeldjes aanstootgevend vond. Ze lazen thuis de Friese Koerier; hij beschouwde het als een groot compliment.
Op de vraag waarom hij ermee is gestopt, antwoordt hij: ‘Omdat ik het boek uit had, zal ik maar zeggen.’ Het beeldhouwen is alleen maar een extra mogelijkheid. ‘In de schilderkunst mis je de ruimtelijke dimensie, daar heb je alleen het platte vlak.’
Hij is blij dat deze beeldjes weer zijn opgedoken, want: ‘Ik stond er versteld van, hoe fris ze eruit zagen. Als je ze maakt, denk je dat ze niet houdbaar zijn. Maar ze zien er na veertig jaar frisser uit dan toen ik ze gemaakt heb.’



© 2015 Sjoerd van Meteren
top