Portretkunstenaar, geen Courbet
Bij Galerie Eewal in Leeuwarden hangt een zelfportret uit 1972 te koop. Het dateert uit dezelfde periode als de meesterlijke portretten van zijn dochter Madz en zijn buurmeisje Djur. In deze fase is hij vooral bezig met het portret. Het zelfportret is van betrekkelijk klein formaat, maar met de expressieve kracht van een middeleeuws miniatuur.
Dit zelfportret heeft een aantal bijzondere kenmerken. Als totaal is het een icoon. De omtrek is onregelmatig en lijkt eerder gescheurd dan gesneden. Op essentiële plaatsen is de plamuur weggeschuurd: bij de ogen, de neus, de snor en de mond, bij het oor en de haren. De lijnen in het gezicht zijn met mes of naald aangescherpt. Het portret bevat maar weinig kleur, één oog is blauw en de lippen vertonen een spoortje rood.
Een nek om het hoofd te steunen ontbreekt. Het ene oog kijkt open de wereld in vanuit een donkere oogkas, het andere oog is gesloten. Over het voorhoofd loopt een schuine snee naar de boog van de neus. Deze is niet met opzet getrokken. ‘Niet in eerste opzet, nee. Maar het komt mooi uit. Dat is het werken, dat is naar de rand gaan.’ Ook in het portret van Djur zit een scheur, een gat in het voorhoofd. ‘Dat ze een gat in haar kop moest hebben, is natuurlijk het gat in mijn eigen kop.’
Mentaal was hij er goed aan toe. Mijn indruk dat er in zijn binnenste toen al een begin van sombere gevoelens speelde, ontkent hij niet. ‘Ik zag het aankomen.’ Sommige landschappen uit de jaren zeventig hebben ook al weinig kleur. Hij wijst ook op de zwartwit-tekeningen met de ogen, opgedragen aan Max Ernst. De “grote ontkleuring” begint echter pas rond 1980 en hangt direct samen met de depressies.
Toen het portrettekenen daarna een bron van inkomsten werd, verdween zijn studie van het portret op de achtergrond. ‘Vanaf de dag dat ik geen portretten meer hoefde te maken voor geld, is diezelfde interesse weer vaardig in me geworden. Mijn beste portret weet ik nog niet te maken. Het portret dat ik wel wil maken, heb ik nog niet uitgevonden. Maar daar is mijn geest wel mee bezig, dag en nacht. Omdat ik een geboren portretschilder ben, ik heb de instincten van een portrettist. Ik ben geen Courbet. Ik ben niet zoals Thom Mercuur vindt dat ik had horen te zijn. Hij vindt dat ik eigenlijk alleen maar belangstelling voor het landschap hoor te hebben.’